Gisteren werd ik moeder. Morgen gaat ze het huis uit.
Aan mijn rimpeltjes en haar jongvolwassen gezicht zie ik heus wel dat er meer dan twee dagen verstreken zijn.
Maar voor mijn gevoel duurden de jaren niet langer dan minuten.
Gisteren werd ik moeder. Morgen gaat ze het huis uit.
Aan mijn rimpeltjes en haar jongvolwassen gezicht zie ik heus wel dat er meer dan twee dagen verstreken zijn.
Maar voor mijn gevoel duurden de jaren niet langer dan minuten.
Ze liep rond door de ruimte terwijl ze haar blik op mij gericht hield.
Ik zag dat haar armen verkrampt waren en vroeg of die armen een andere houding kenden.
Ze veranderde haar houding en zuchtte.
“Nu zie ik jou ineens niet meer als vijand”, zei ze.
“Ik ben weer uit geweest”, zei hij.
”Was wel weird.”
”En er was zo’n girl. Die vond mij kennelijk leuk ofzo. Echt vet ongemakkelijk”.
Hij vertelde dat ze onverwacht zijn arm had aangeraakt.
Dat dat ergens wel prettig was, en ergens ook helemaal niet.
Ik zag zijn ogen onrustig bewegen en zijn lichaam een beetje naar één kant bewegen.
Ik had het kunnen weten, als ik naar de signalen vanuit mezelf en mijn omgeving had geluisterd.
Maar omdat ik vooral aan het ‘doen’ was, had ik geen tijd genomen om bij die signalen stil te staan.
En zo kwam het dat ik vanochtend klaar zat voor een balanssessie – en er niemand kwam.
“Ik kon weer geen woord uitbrengen”, zei Arjen.
Zijn schouders trokken een beetje samen.
Ik vroeg hem welke beweging er wilde ontstaan, en hij trok zijn schouders op en balde zijn vuisten.
“Mijn vreetbuien zijn terug”, zei ze.
Zelfs via Zoom kon ik zien dat haar gezicht bleek en opgezet was.
Ze vertelde dat het hele gezin ontregeld was.
Haar man werkte thuis en gaf de kinderen thuisonderwijs.
Zij werkte lange dagen buiten de deur.
“Vannacht had ik die droom weer.”
Sinds die ene gebeurtenis, jaren geleden, droomt ze.
Elke keer een ander verhaal, met steeds dezelfde afloop: ze kan niet weg.
“Ik zat weer vast. Maar dit keer was er wel een uitweg! Voor het eerst!”
Ik zie haar voeten bewegen terwijl ze dat zegt.
Aan het tafeltje naast mij zaten een klein meisje en haar moeder vrolijk te kletsen.
Het meisje keek om zich heen en vertelde wat ze zag.
‘Drink je wel je sap op?’ vroeg de moeder.
Het meisje pakte haar glas en zette het zonder iets te drinken weer neer, omdat iets nieuws haar aandacht trok.
De mobiele telefoon van de vrouw zoemde. ‘Ja, daar kom je nu mee, wij zitten net.’ …. ‘Nou ik kom er zo wel aan’.
Svens partner had hem verlaten en hij begreep er niets van.
Het voelde als verraad.
Ik vraag wanneer hij zich eerder zo heeft gevoeld.
Dat was vroeger, thuis.
“Maar dat heb ik allemaal al verwerkt.”
Er komt een beeld op van zijn ouders aan tafel.
“Raar!” zegt hij en fronst zijn wenkbrauwen.
“Ik zie mijn vader. Ik zie mijn moeder. Haar jurk. Ik zie het raam, die lelijke lamp, zelfs het rode tafelkleed. Maar ik zie mezelf niet.”
“Je oogspiertjes zijn helemaal verkrampt”, zei de opticien.
Ik zat al een half uur achter het meetapparaat terwijl mijn tranende ogen heen en weer flipperden tussen plus en min.
“Je hebt wel wat te lang gewacht”, zei ze.
“Het is moeilijk om een meting te doen, omdat je ogen te goed zijn geworden in het zich steeds aanpassen.”
Want dat is wat we doen: aanpassen als dat nodig is.
Of als dat ooit nodig is geweest.