“Ik voel me rustig en blij” zegt Martin. “Dat komt door de wandeling door het park hiernaartoe. Ik word altijd rustig van bomen en buiten zijn.”
Zijn beide hakken zijn los van de grond, zijn rechtervoet wipt op en neer.
Ik vraag waar hij rust ervaart in zijn lichaam, en hij legt zijn rechterhand op zijn buik.
“En waar merk je onrust?” vraag ik.
Martin begint te vertellen over werk, over een nieuw team, een nieuwe rol. Hij kijkt langs me heen naar buiten.
“Waar merk je onrust op dit moment? In je lijf?”
Hij wijst naar zijn hoofd. Zijn rechterhand ligt nog steeds op zijn buik, waar het rustig blijft. “Hee dat is raar. Er is rust en onrust tegelijkertijd. Wat verwarrend.”
Martin was gewend iets ‘te doen’ aan zijn gevoel. Als hij zich onrustig of gespannen voelde, nam hij even een pauze. Als hij naar buiten ging om te wandelen, kon hij weer ontspannen. Zo zorgde hij voor afwisseling tussen inspanning en ontspanning.
Die afwisseling is belangrijk. Je hebt een ritme nodig tussen actief zijn en rusten. Maar: als je het één opzoekt om het ander te kunnen vergeten of niet te hoeven voelen, ga je aan jezelf voorbij. Eigenlijk keer je dan een deel van jezelf de rug toe.
Bij Martin leek het erop dat hij zijn onrust en spanning niet wilde voelen, en zich er daarom van afkeerde door te gaan wandelen. Maar daarmee was zijn onrust niet weg. Die liet zich zien in zijn voeten die niet op de grond rustten en op en neer bleven wippen.
Ik feliciteer Martin met zijn verwarring en vraag hem zijn rust en onrust, zijn buik en hoofd, tegelijkertijd in zijn aandacht te houden. Zijn adem wordt dieper en rustiger, zijn voeten zakken op de grond en hij verder in de stoel.
“Het is dus èn-èn” zegt Martin. “Het voelt een beetje anders. Maar wel goed.”