Maandag moet hij naar het ziekenhuis.
Hij weet dat het een kleine en routinematige ingreep is.
Maar hij is bang.
Zo bang dat het zijn dagen beheerst.
We blijven even bij de angst.
Ik zie dat hij zijn schouders optrekt en zijn ogen samenknijpt.
Ik vraag hem waar in zijn lichaam hij wat meer ruimte ervaart, en om ook daar even met zijn aandacht te blijven.
Zo kan hij zijn angst reguleren.
Als hij weer wat breder en dieper in de stoel zit, vraag ik hem om met zijn aandacht naar de komende dagen te gaan, en te merken wanneer de spanning toeneemt.
Dat is bij zaterdag.
Opnieuw nemen we tijd om te reguleren.
Dat betekent dat de angst niet weg hoeft te zijn, maar wel hanteerbaar is.
Zo doorlopen we de dagen.
Ik vraag hem om met zijn aandacht naar zondag te gaan.
Naar maandag.
Naar dinsdag.
Bij die laatste vraag kijkt hij mij verrast aan, en zucht dan.
“O ja, het wordt natuurlijk ook gewoon weer dinsdag!”
Als je bang bent, of boos, of verdrietig, wil je daar meestal meteen van af.
Omdat je het een onprettig gevoel vindt, of omdat een deel in jou gelooft dat het nooit meer zal overgaan.
Je negeert of onderdrukt het.
Maar net als de kikker in het sprookje van Grimm blijft dat gevoel dan op de deur kloppen.
Het werkt beter om het gevoel te erkennen en er met je aandacht even bij te blijven.
Na een tijdje neemt het dan vanzelf weer af.
Hoe vaker je dit oefent, hoe meer je systeem leert dat prettige en onprettige gevoelens elkaar afwisselen in een natuurlijk ritme.
Net als golven in de zee.